Doorgaan naar hoofdcontent

De liefde van de utilitarist


Wanneer Peter Singers moeder zo dement werd dat ze niet meer voor zichzelf kon zorgen, stemde hij erin toe om een thuisverpleger te betalen. Als we aannemen dat zijn moeder zo weinig zelfbewustzijn bezat dat ze niet meer kwalificeerde als een persoon volgens Singers eigen criteria en als we aannemen dat met het geld besteed aan het verlengen van haar leven meerdere kinderen in Afrika zouden kunnen worden geholpen, dan gaat die beslissing van Singer in tegen zijn eigen utilitaristische (kortweg: geluksmaximaliserende) moraaltheorie. Volgens zijn utilitaristische theorie moeten we bij het zoeken naar de moreel juiste handeling aan de belangen van vriend en vreemde evenveel gewicht toekennen. Wanneer hij zijn moeder favoriseert, doet Singer niet wat hij volgens zijn eigen leer zou moeten doen.

Et alors?
Inderdaad, als zodanig is dit geen verrassing en evenmin een argument. Moraalfilosofen zijn geen heiligen. Zij doen niet altijd wat juist is, of, nauwkeuriger, ze doen niet altijd wat volgens hun eigen theorie juist is. Uit het feit dat iemand zich niet aan zijn eigen regels houdt, kan men niet ipso facto het failliet van die regels afleiden. Regels kunnen per definitie geschaad worden – van die mogelijkheid hangt hun sturende kracht af. Een regel die zich helemaal plooit naar wat mensen daadwerkelijk doen, is verdacht: die is descriptief in plaats van prescriptief. Regels zijn er om overtreden te worden.

Wanneer Singer tijdens een interview geconfronteerd werd met de contradictie tussen zijn woorden en zijn daden, sprak hij de gevleugelde woorden “it is different when it is your mother”.  Ik weet niet of hij ooit de filosofische betekenis van deze bekentenis heeft onderzocht: doelde hij op een motivationeel verschil (dat het anders voelt, dat het moeilijker is, dat het meer wilssterkte vereist), of bedoelde hij dat er normatief gezien een verschil is? Met andere woorden: kon hij zich er niet toe brengen datgene te doen waarvan hij overtuigd was dat het moreel juist was; of was hij (misschien net omwille van het waargenomen gebrek aan motivatie) niet meer overtuigd dat handelen in overeenstemming met de utilistische calculus wel moreel juist was?

We kennen allemaal het vervelende gevoel gehinderd te worden door onze eigen zwakheden: “we zouden nu toch echt moeten gaan slapen, maar nog een aflevering van Mad Men kijken zou ook leuk zijn.” Er bestaan gelukkig manieren om onszelf te ‘managen’. Zoals Odysseus zich aan de mast liet vastbinden, kunnen wij manieren bedenken om onszelf te binden aan ons oordeel en de verleiding te weerstaan (we kunnen er met een timer bijv. voor zorgen dat de DVD-speler niet meer werken wil na middernacht). We beschouwen het stemmetje dat ons verleidt nog een aflevering te kijken als hinderlijk. Maar dit element is afwezig in de fenomenologische beschrijving van Singers dilemma: hij ervaarde de stem die hem aanspoorde om voor zijn moeder te zorgen niet als een hinderlijk gevoel. De kracht van die stem is ergens anders op gebaseerd dan de macht die verlangens over ons uitoefenen. Het is de stem van de liefde die sprak (zo kunnen we toch veronderstellen). Liefde heeft een zekere autoriteit.

Aan de utilitarist die op dit punt in de redenering de culturele relativiteit van liefdespraktijken inroept, geef ik toe dat het ontegenzeggelijk waar is dat liefde en de verwachtingen die geliefden koesteren tegenover elkaar, culturele producten zijn. Wat liefde van ons vraagt, kan verschillend zijn van plaats tot plaats, tijd tot tijd. Maar mijn redenering berust op twee waarheden die niet afhankelijk zijn van plaats en tijd. Ten eerste, dat er een verschil is tussen de autoriteit van liefde en de macht van verlangens hangt niet af van contingente invullingen en culturele interpretaties. Ten tweede, dat kinderen zorg en liefde nodig hebben om uit te groeien tot zelfstandige, handelingsbekwame volwassenen is een feit aangaande de menselijke natuur, niet aangetast door deze of gene culturele vormgeving ervan. Dit tweede punt vind ik een reden om te overwegen of liefde een voorwaarde voor moraal zou kunnen zijn. Misschien komt liefde eerst, niet alleen chronologisch gezien, maar ook structureel gezien. Als dat waar is, wijst het particuliere voorbeeld van Singers 'overtreding' op een algemeen fundamenteel probleem in de utilitaristische benadering van moraal.

Utilitarsten zijn altijd al vernieuwers geweest. De pleidooien van Jeremy Bentham en John Stuart Mill voor een betere behandeling van dieren en vrouwen en mensen met een donkere huidskleur werden in hun tijd niet als moreel progressief, maar als verwerpelijk of onbegrijpelijk beschouwd. En nog steeds ontsteken Singer en andere utilisten met hun uitspraken over bijvoorbeeld de morele plichten ten aanzien van gehandicapte kinderen en demente bejaarden, hevige maatschappelijke debatten. Singer was lange tijd persona non grata in Duitsland. Dat een uitspraak ingaat tegen intuitie en tijdsgeest is niet altijd een teken van perversie of absurditeit. Net omdat ze heilige huisjes durven aanvallen, hebben Bentham, Mill en Singer de immorele behandeling van dieren, vrouwen en slaven herkend en bestreden. Zou onze weerstand tegen het voorstel om de lokroep van de liefde te negeren ten voordele van onpersoonlijke morele plichten ook een stuiptrekking zijn van ingeprente collectieve vooroordelen of contingente culturele schema’s? Zou mijn goedkeuring van Singers keuze om zijn moeder te verzorgen een gevolg zijn van mijn beperkte vermogen om ware morele progressie te herkennen?

Er lijkt mij echter een belangrijk verschil tussen twee types van morele strijd. Het pleidooi voor een andere omgang met dieren, vrouwen en mensen met een donkere huidskleur is fundamenteel anders dan het pleidooi voor een gelijke behandeling van familie, vrienden en vreemden. Vegetarisch eten en het gelijk behandelen van mensen ongeacht hun gender of huidskleur werkt. Toegegeven, er moeten neigingen overwonnen worden, zelfmanagement-truucjes bedacht worden zowel op individueel als maatschappelijk niveau (ik denk aan politieke maatregelen). Maar het werkt. Het blijkt mogelijk om het morele domein te verbreden, om de gemeenschap van wezens die kunnen rekenen op onze goedwillendheid uit te breiden. De morele sensitiviteit wordt niet ondermijnd maar net aangescherpt. Ik betwijfel sterk of dit laatste zich ook zou voordoen wanneer Singers voorstel om het welzijn van onze ouders of kinderen af te wegen tegen het welzijn van een kind in Afrika ernstig genomen wordt. Een eerste probleem is dat het welzijn van een geliefde niet iets is dat af te wegen valt. Zo afstandelijk ga je niet om met een geliefde. Dat realiseert Singer zich ook op het moment dat zijn moeder zwaar dement wordt. Een tweede probleem, dat hij zich misschien niet realiseert, is dat het standpunt van waarop hij zijn zieke moeder beschouwt, en dat ik gemakshalve het standpunt van de liefde noem, een essentieel standpunt is zonder het welke geen enkel ander standpunt, ook niet het morele standpunt, valt in te nemen. Als Singer niet zou weten wat liefde is, zou moraal hem niets zeggen, a fortiori ook de utilitaristische opvatting van moraal niet. Zonder liefde ontwikkelen kinderen zich niet tot mensen met het vermogen om te geven om anderen, om de verlangens en gedachten van anderen te herkennen, om gemeenschappen en projecten te delen met anderen. (Ontwikkelingspsycholoog Peter Hobson legt in zijn boek The Cradle of Thought (dat ik in een volgende blogpost zal bespreken) overtuigend uit waarom dat zo is.)

De bijzondere band die we hebben met geliefden valt in niets te vergelijken met het favoriseren van eigen ras, gender of soort. Dat laatste is accidenteel en valt te schrappen zonder aan de kern van moraal te raken. We zijn nog steeds in staat om goed van kwaad te onderscheiden wanneer we dieren, vrouwen en mensen met een niet-blanke huidskleur mee opnemen in de morele gemeenschap. Maar liefde en de ‘partijdigheid’ die inherent is aan liefde, zijn geen optionele bijkomstigheden. Wie dit schrapt uit een mensenleven, schrapt ook de voorwaarden voor een moreel leven. Zonder liefde geen moraal. De natuurlijke evolutie is dat een kind eerst leert broers en zussen en ouders en vriendjes rechtvaardig en behulpzaam te bejegenen. Het constateert gaandeweg “it is different when it is a stranger”, maar leert dat respect constitutief is voor alle relaties en dat we het verschuldigd zijn aan alle mensen die ons pad kruisen. Of het standpunt van de liefde het standpunt van de moraal kan vervangen, laat ik in het midden – het antwoord hangt af van hoe centraal men naastenliefde in de moraal plaatst. Maar dat liefde een in staat stellende voorwaarde is voor moreel aanvoelen en moreel goed handelen, lijkt mij evident. Een moraaltheorie die stelt dat we de stem van de liefde moeten negeren en iedereen, vrienden en familie incluis, moeten behandelen alsof het vreemden waren, ondermijnt daarom zichzelf. Peter Singer deed er goed aan te luisteren naar wat liefde weet.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Identiteit intimidatie

  Intimitutifrutikutimuti, k weet niet wat het is (naar Raymond van het Groenewoud) Identiteitspolitiek is een scheldwoord geworden. Iets waar je liever niet aan doet, want dan krijg je een hoop rotzooi over je heen. Niets dat zo polariseert als een mening over identiteit. Nochtans zijn zogenaamde identiteitsstrijden in oorsprong strijden tegen onderdrukking. Het is, vanuit moreel opzicht, merkwaardig dat daar zo veel ophef over is ontstaan .   Witte mannelijke intellectuelen  zoals Sid Lukkassen en Jonathan Haidt hebben zich de term identiteitspolitiek toegeëigend om er hun cultuurkritiek op te bouwen. Maar als we teruggaan naar de geboorte van het begrip, in de missieverklaring van de Combahee River Collective (gepubliceerd in 1977), lezen we dit: This focusing upon our own oppression is embodied in the concept of identity politics. We believe that the most profound and potentially most radical politics come directly out of our own identity, as opposed to working to end somebody else

Parasite: een verhaal over liefde en smerigheid

Komende vrijdag vieren we weer de liefde. En dat is gepast, de liefde is mooi. Maar ook gemeen. Op talloze geniepige, gruwelijke en misleidende manieren, zoals de gelauwerde film  Parasite  van Bong Joon Ho toont.  De film heeft meerdere lagen, en laat vele interpretaties toe. Volgens één lezing ervan gaat de film over twee families die gelukkig willen zijn. En is daar dan iets mis mee?  Mr. en Mrs. Park wonen in een prachtig modernistisch en gigantisch huis dat ze zich kunnen veroorloven en waar ze zich omringen met bedienden (een huishoudster, een chauffeur, privé-leerkrachten) die fatsoenlijk en - naar de heersende normen - correct behandeld worden. De ouders willen het beste voor hun kinderen. Dat willen ook Ki-taek en Chung-sook voor hun twee kinderen, die alle slechtbetaalde klusjes aannemen die ze kunnen krijgen om centen binnen te halen. En dan krijgt deze berooide familie een kans uit de duizend. Ze zien een manier om zich binnen te murwen in het huishouden en op de pay-r

Incest, walging en instemming: ethiek valt (helaas) niet te herleiden tot één fundament

Wat is er mis met incest tussen twee volwassen die het allebei willen? vraagt Debra Lieberman in  een interview  over haar boek Objection (De Morgen 18 januari 2019). Ze bedoelt het als een retorische vraag.  De aanleiding is het reële geval van een Duitse geadopteerde jongen die later, zonder het te weten, met zijn zus trouwde en vier kinderen kreeg. Hij kreeg gevangenisstraf omwille van het incestverbod. Dat lijkt extreem. Vervolgens neemt Lieberman ons mee naar de suggestie dat er nooit iets mis is met incest, zolang het gaat om volwassenen die instemmen. OF er een wet moet zijn die incest verbiedt, laat ik buiten beschouwing. Maar dat sociale afkeuring van incest kortzichtig of ongegrond zou zijn, wil ik betwijfelen. En dat doe ik niet omdat ik zou walgen van het idee. Walging vormt volgens Lieberman alsmaar vaker een basis voor politieke, rechterlijke en morele beslissingen. Jonathan Haidt, een collega-psycholoog die beroemd werd met zijn studies over walging als morele emoti