
Paul en zijn vrouw gaan door een crisis, maar zijn niettemin nog steeds gehuwd. Laura is officieel niet langer zijn patiënte, maar zal altijd een ex-patiënte blijven. Redenen genoeg dus voor Paul om te twijfelen aan de juistheid van zijn beslissing om een romantische verhouding met Laura aan te gaan. Hij overtuigt zichzelf dat het mag, of nog meer: dat dat is wat hij moet doen, alles in acht genomen. Maar op een cruciaal moment (het moment waarop hij de slaapkamer van Laura betreedt) verzet zijn lichaam zich: hij krijgt een paniekaanval. In ademnood en bezweet rent hij Laura’s huis uit.
Paul interpreteert zijn vlucht als een teken van lafheid en wilszwakte. Zijn therapeut Gina daarentegen spoort hem aan een positievere interpretatie toe te laten: dat de vlucht een handeling is die gestuurd werd door zijn morele kompas. Zij vindt het een prijzenswaardige handeling, en dringt erop aan dat Paul zich de daad zou toe-eigenen als iets waar hij trots op mag zijn. Ze zegt: “What restrained you was the very best of you, your own standards, personal, professional and moral.” Hij wuift haar lofprijzing weg: “No Gina, moral decisions don’t come from the unconscious.” Denkt Paul dan dat mensen enkel geprezen kunnen worden voor handelingen die gebaseerd zijn op een expliciete, bewuste beslissing? Is dat wat we in de praktijk doen?
De filosofe Nomy Arpaly denkt het niet. In haar boek Unprincipled Virtue argumenteert ze dat mensen het moreel goede kunnen doen, zonder te weten waarom en zelfs dat dat het moreel goede is. Mensen denken immers niet zo vaak na over wat ze moeten doen (dit lijken filosofen wel eens te vergeten), maar zelfs dan nog stellen ze vaak de juiste handeling. Ze doen goed zonder het te weten. Maar dat betekent niet, benadrukt Arpaly, dat ze goed doen zonder het te willen. Wat mensen echt willen, waar hun hart naar uitgaat, strookt niet altijd met hun bewuste gedachten daarover. Bij sommige mensen is het soms zo erg gesteld dat we hopen dat ze niet doen wat ze denken dat ze moeten doen; we hopen dat ze gewoon op hun gevoel afgaan. Huckleberry Finn, de held uit Mark Twains Adventures of Huckleberry Finn, dient Arpaly tot voorbeeld. Huck oordeelde dat hij de weggelopen slaaf Jim moest aangeven bij de politie. Huck was een kind van zijn tijd, en geloofde oprecht dat Jim eigendom was van Miss Watson. Hij wilde geen dief of leugenaar zijn, maar als de politie langs komt, krijgt hij het niet over zijn hart om zijn vriend te verraden. Huck voelt zich schuldig en zwak. De lezer echter denkt er anders over: door zijn gevoel te laten primeren boven zijn oordeel, toonde Huck dat hij het hart op de juiste plaats heeft. In plaats van zijn stilzwijgen te veroordelen als irrationeel en inconsistent, prijzen we het als moreel goed.
Paul Weston velde het oordeel dat hij met Laura een romantische verhouding moest starten, maar kon het niet. Huck Finn oordeelde dat hij Jim moest aangeven bij de politie, maar kon het niet. Wie hun onvermogen interpreteert als een prijzenswaardige daad, vult deze waarneembare data aan met een uitleg van waarom Paul en Huck niet doen wat ze dachten dat ze moesten doen. We kunnen niet denken dat het omwille van wilszwakte, lafheid of een andere negatieve karaktereigenschap was. Deze uitleg stelt de handeling niet in een moreel prijzenswaardig daglicht. Evenmin volstaat de uitleg dat de handelingen van Paul en Huck toevallig de moreel juiste zijn (dat de handeling moreel juist is, is in het geval van Huck niet controversieel. In het geval van Paul zullen sommige lezers misschien een andere mening zijn toegedaan en vinden dat er niets moreel verkeerd zou geweest zijn als Paul met zijn ex-patiënte naar bed was gegaan, maar dan zullen deze lezers zijn vlucht evenmin als prijzenswaardig evalueren en rijst er voor hen geen uitleg-probleem). Om Paul en Huck te prijzen voor hun daad, moeten Gina en Nomy Arpaly en al wie hun waardering deelt, denken dat het niet toevallig is dat Paul en Huck het moreel juiste doen, maar dat ze het moreel juiste doen omdat ze het moreel juiste willen doen. Alleen weerspiegelt deze moreel goede wil zich niet in hun expliciete oordeel maar enkel in hun gedrag.
Zelfs als men Paul en Huck geen goede voorbeelden vindt, kan men vast andere voorbeelden bedenken van mensen die een beter hart hebben dan hun uitspraken doen vermoeden. Dit is herkenbaar. Maar het maakt de filosofische analyse van prijzenswaardige handelingen zoveel gecompliceerder. Het ware eenvoudig geweest als men had kunnen stellen: een handeling is prijzenswaardig wanneer ze teruggaat op de uitkomst van de deliberatie van de actor. Maar aan lang niet elke handeling gaat deliberatie vooraf, en het lijkt te veel gevraagd van elke prijzenswaardige handeling dat ze voorafgegaan wordt door deliberatie. Deugdzame mensen herkennen we immers net daaraan dat ze het goede doen zonder voorafgaande deliberatie. Zelf denk ik dat de link tussen een goede handeling en de actor die we ervoor prijzen tot stand wordt gebracht door het feit dat de handeling reflecteert wat de actor waardevol vindt. Die reflectie moet niet bemiddeld worden door deliberatie. Ook kinderen of dementen, die niet in staat zijn tot deliberatie, kunnen toch dingen waarderen, en dat toont zich in de dingen die ze doen. En wat dan met de dingen die mensen zeggen? Telt dat dan niet mee?
Waarin toont een persoon zich? In zijn woorden of in zijn daden? Dat in het geval van Paul en Huck hun woorden niet overeenstemmen met hun daden, is te wijten aan gebrekkige zelfkennis. Paul zegt dat hij vluchtte uit wilszwakte. Gina is het daar niet mee eens en denkt dat ze zijn motieven beter kent dan hijzelf. In zijn handeling van het wegvluchten herkent ze de goede wil van Paul, in wat hij daar zelf over zegt herkent ze zijn zelfmisprijzen en lage eigenwaarde. Dat ze zijn daden en woorden zo trefzeker weet te scheiden van elkaar, komt natuurlijk omdat ze Paul goed kent. En dat is een cruciaal element: als Paul een vreemde was voor Gina, had ze nooit kunnen uitmaken of zijn paniekaanval een uitdrukking was van zijn goede wil dan wel van angst, wilszwakte of een overdosis cafeïne. Ook Huckleberry Finns onvermogen om Jim aan te geven dient zich aan nadat we Hucks reilen en zeilen al een roman lang hebben gevolgd, en die kennismaking kleurt onze interpretatie van zijn gedrag als zijnde een teken van zijn goede inborst.
Ook in ons echte leven geldt dat we tijd met mensen moeten doorbrengen om hun handelingen te kunnen interpreteren. De inbedding van handelingen en de appreciatie ervan in een sociale context is belangrijk. Filosofische definities van prijzenswaardige handelingen zouden moeten verwijzen naar die diachrone en interactieve setting. Van een atomistische handeling, losgerukt van de context en de persoonlijkheid van de actor, valt onmogelijk uit te maken wat ze betekent en of we er iemand moeten voor prijzen.
Toegegeven, zelfs als we kennis van context en persoonlijkheid hebben, blijft het moeilijk. De interpretaties van Pauls vlucht en Hucks stilzwijgen zijn niet representatief voor de reële praktijk. De setting van hun daden is immers een fictieve creatie van schrijvers die ervoor kiezen om bepaalde achtergrondinformatie te geven en de lezer/kijker aldus in een bepaalde richting te sturen. Hoewel ik daarbij wil opmerken dat het ‘sturen’ in deze twee gevallen subtiel en onvolledig is: hoe we het gedrag van Paul en Huck moeten interpreteren is niet duidelijk, niet voor Paul en Huck, niet voor het publiek, vermoedelijk ook voor de schrijvers zelf niet. Mijn interpretatie, in lijn met de interpretatie van Gina en Nomy Arpaly, hoeft de jouwe niet te zijn. We kunnen erover praten. Heel graag zelfs.
Reacties
Een reactie posten